Lopen voor je leven: Opdracht

Opdracht niveau 3

In Lopen voor je leven kijk je met Noor mee. Zij doet dingen in het heden die te maken hebben met een gebeurtenis uit het verleden. Om te bepalen welke invloed de dingen uit het verleden hebben op het heden ga je deze opdracht maken.

Titel Lopen voor je leven
Niveau boek niveau 3
Opdracht niveau 3
Studielast 2 uur
Werkvorm individueel
Focus personages: ontwikkeling
Je leert de ontwikkeling van de hoofdpersoon beschrijven en begrijpen
Gemaakt door Jildau Vrieswijk

A

Beantwoord één van de onderstaande vragen. Deze vragen gaan over jezelf en nog niet over Lopen voor je leven.   

Vraag 1

Schrijf drie dingen op die je niet begrijpt aan het gedrag van Noor.


Vraag 2

Gebruik onderstaand schema om de relatie tussen Noor en Rosie en Noor en Mattia in de verschillende verhaallijnen in kaart te brengen.

Verhaallijn Noor - Rosie Noor - Mattia
10 jaar: voor het ongeluk
10 jaar: na het ongeluk
16 jaar
18 jaar

B

Vraag 1

Welke invloed heeft de verandering van het gedrag van Noor gehad op de relatie tussen haar en Rosie?


Vraag 2

Welke invloed heeft de verandering van het gedrag van Noor gehad op de relatie tussen haar en Mattia?


Vraag 3

Waarom vindt Noor het zo lastig dat de leden van haar hardloopclub weten van het ongeluk uit haar jeugd? Heeft dat ook invloed op haar vriendschap met Zoë?


Vraag 4

Kun je na het maken van deze opdracht de drie dingen die je bij vraag 1 op hebt geschreven ook beter begrijpen? Leg je antwoord uit.


C

Noor besluit, ondanks alle bezwaren van iedereen om haar heen, om een marathon te gaan lopen.

Vraag 1

Wat zegt dit over haar karakter?


Vraag 2

Hoe kun je het lopen van de marathon in verband brengen met de traumatische gebeurtenis uit haar jeugd?


Vraag 3

Wat voor invloed heeft het lopen van de marathon op Noor? Anders gezegd: hoe verandert Noor door het lopen van de marathon?


Vraag 4

Verklaar aan de hand van je antwoorden op vraag 1, 2 en 3 de titel.


Vraag 5

Ben je door deze opdracht het gedrag van Noor ook beter gaan begrijpen? Leg je antwoord uit.